Ik heb gekozen voor: een beschrijving van de 6 kenmerkende aspecten uit het tijdvak. Per kenmerkend aspect geef je 2 voorbeelden, deze leg je uit.
De 6 kenmerkende aspecten uit dit tijdvak zijn:
1. Wetenschap en politiek in de Griekse stadsstaat.
2. Het Romeinse imperium.
3. De Grieks-Romeinse cultuur.
4. Aristoteles.
5. Romeinen en Germanen.
6. De ondergang van het Romeinse Rijk.
Wetenschap en politiek in de Griekse stadsstaat.
De naam die de Grieken gaven aan hun rijk is 'Hellas'. Hellas was niet een centraal rijk, maar bestond uit allemaal verschillende stadsstaatjes. Hier leefde de bevolking onder een agrarische landbouwsamenleving. Veel stadsstaten hadden hoogstens 1000 inwoners. In Athene daarentegen, leefde in de 5e eeuw v.Chr. al 250.000 inwoners. Alle stadsstaten hadden een eigen leger.
Athene begon als een monarchie, werd vervolgens een aristocratie, daarna een tirannie, wat vervolgens eindigde op het moment dat Kleistenes de macht greep. Kleistenes wierp zich als volksleider en veroverde, met steun van het Atheense volk, Acropolis. (voorbeeld 1, het invoeren van de democratie).
In 507 v.Chr. voerde Kleistenes de democratie in. Hij gaf, de al bestaande volksvergadering, de hoogste macht. Een ander woord voor volksvergadering is: ekklesia. Alle vrije Atheense mannen kregen stemrecht. De ekklesia besliste over de wetten, koos de militaire commandant en andere hoge functionarissen. Met hoge functionarissen zouden wij de regering noemen.
De ekklesia controleerde de ambtenaren en bestuurders en konden deze, bijvoorbeeld door wanprestaties, ook ontslaan.
De Atheense democratie hield bijna 200 jaar stand. Maar voor de Grieken was dit niet de beste politieke manier om te leven. Het duidelijkste voor hen was de besturingsvorm Sparta. Dit was een strak georganiseerde, militaire aristocratie.
De filosofen hadden weinig waardering voor de democraten. Ze wantrouwden de massa die zich meer liet leiden door hun emoties, dan door hun verstand. (voorbeeld 2, politiek en filosofen).
Ook de filosofen voelden dus niet veel voor een democratie, maar mee voor een oligarchie of een aristocratie. Daarin zou de macht in handen zijn van verstandige mensen, die door traditie of persoonlijke kwaliteiten bewezen hadden dat ze de staat konden leiden. Ondanks de kritiek op het democratische systeem, werd Athene in de 5e eeuw v.Chr. het centrum van Hellas, het culturele centrum van Griekenland. Plato stichtte er 'de Academie' waar hij les gaf in de wiskunde, natuurwetenschappen en filosofie. Aristoteles deed hetzelfde in zijn Lyceum. Toch ontstond de filosofie biuten Athene. In de 6e eeuw v.Chr. Gingen mensen in Ionië, het huidige westen van Turkije, voor het eerst op een wetenschappelijke manier nadenken over de natuur.
Dit noemen we filosofie. Ze vroegen zich bijvoorbeeld af waar alle materie uit was opgebouwd en probeerde te bedenken welke vorm de aarde zou hebben. Ze hielden zich dus bezig met filosoferen en de wetenschap.
Het Romeinse imperium.
Rome werd 754 v.Chr. gesticht. Vanuit hun stadsstaat veroverde de Romeinen verschillende delen van Europa, zoals in de 3e en 4e eeuw v.Chr. Italië en later Spanje en Portugal. De basisgedachte van de Romeinen was dan ook: de aanval is de beste verdediging. Nog wat later veroverde ze (voorbeeld 1 n.a.v. de uitspraak) Carthago. Voordat ze deze echter hadden verslagen, hadden ze eerst 3 oorlogen met hun uitvechten. Bij de tweede oorlog kwam het echter zo ver dat de Carthaanse leider met olifanten de Alpen overtrok voor een verrassingsaanval tegen de Romeinen. Dit was bijna gelukt. De Romeinen versloegen ze uiteindelijk in de 3e oorlog. Uiteindelijk heeft het dus een eeuw geduurd om Carthago te verslaan.
In 146 v.Chr. werd Carthago met de grond gelijk gemaakt. De bevolking werd weggevoerd als slaven en de grond werd volgestopt met zout, zodat er nooit meer wat zou groeien. Kortom de Romeinen creëerden een woestijn en noemde het Vrede.
Maar de Romeinen vonden het niet genoeg en veroverde in dezelfde tijd ook Macedonië en Griekenland. Hierdoor kregen de Romeinen wat meer mee van de cultuur van de Grieken. Het kenmerk van de Romeinen was hardheid en dat van de Grieken fijnzinnigheid. Dit werd dus gecombineerd.
Na de verovering op het zogenaamde 'Hellas', ging het hard met de uitbreiding van het Romeinse Rijk. Zo werden in het oosten de Balkan, Turkije, Syrië, Judea (Israël) en een deel van Arabië veroverd. In het zuiden werden Egypte en de complete kuststrook van Afrika (tot ongeveer 200km het land in) veroverd. In het noorden werden Frankrijk, België, Zuid-Nederland, en het Alpengebied tot aan Beieren (Duitsland) erbij gevoegd.
Vanaf 43 n.Chr. werd ook Groot-Brittannië toegevoegd aan het Romeinse Rijk (wat toen nog niet het Romeinse rijk heette).
In het noorden van Brittannië liet keizer Hadrianus een muur van 130km bouwen ter bescherming tegen de Romeinen, ook wel genoemd de Barbaren.
(voorbeeld 2, machtsverdeling, macht hebben was wel degelijk belangrijk in deze tijd).
Voor een lange tijd was Rome een republiek, met een senaat die de dienst uitmaakte en een aantal volksvertegenwoordigers die ook wat invloed hadden. Later kregen ook de krijgsheren steeds meer macht. De machtigste hiervan was Julius Caesar. Hij was degene die in de jaren 52-58 Gallië veroverde. Na zijn dood, vier jaar later, greep Octavianus de macht en stichtte het Romeinse Keizerrijk, ook wel genoemd het Imperium Romanium.
De Grieks-Romeinse cultuur.
Zoals in het vorige onderdeel als stond, blonken de Romeinen uit in hardheid en de Grieken waren daarentegen juist heel fijnzinnig. De Griekse architectuur was gemaakt naar inspiratie van de Egyptenaren. De mensen gingen de anatomie van de mens bestuderen en ontdekten dat beelden levendiger en beweeglijker eruit zagen als de benen niet al te vast op de grond stonden en dat een gezicht levendiger zou worden als er een glimlach op stond. De meeste beelden die ze maakten waren Goden en werden dus nog mooier en perfecter gemaakt dan een mens ooit kan zijn. Perfectie zagen de Grieken als een teken van goddelijkheid.
Een hoogtepunt vormen de beelden die in de 2e helft van de 5e eeuw v.Chr. werden gemaakt. Later werd dit de klassieke periode genoemd.
Vanaf de 7e eeuw v.Chr. kwam er een nieuwe stijl bij, de Dorische stijl. (voorbeeld 1). de Dorische stijl had strakke lijnen en robuuste en sobere zuilen. Later kwam de Ionische stijl op. De tempels van deze orde waren ranker en aan de onder- en bovenkant van de zuilen werden ze mooier versierd. De mensen vonden dat Athene mooier opgebouwd moest worden dan ooit! (voorbeeld 2). In 447 v.Chr. ging in Athene een bouwproject van start. Het Atheense volk wilden een grootsere en mooiere stad bouwen dan de wereld ooit had gezien.
De beeldhouwer Phidias en de bouwmeesters Kallikrates en Ictinos kregen opdracht voor de bouw van een tempel voor de Godin Athena Parthenos, op de Akropolis.
In 432 v.Chr. was het Parthenon af. Hoogte, breedte en lengte waren perfect in verhouding met elkaar. Een voorbeeld hiervan zijn de knappe en mooie optische trucs die erin zijn verwerkt. Ze leken voor de toeschouwer recht, maar stonden in werkelijkheid een beetje schuin.
Aristoteles.
Aristoteles werd rond 384 v.Chr. geboren in Stagyra, dit ligt in het noorden van Griekenland. Zijn vader, Nicomachus, was lijfarts van de koning van Macedonië en Aristoteles zou ongetwijfeld ook arts zijn geworden als zijn vader niet vroegtijdig was overleden.
Medische kennis was in die tijd een goed bewaard geheim, dat alleen van vader op zoon kon worden overgedragen. Zijn oom, Proxenus, stuurde Aristoteles op zijn zeventiende naar Athene om aan de Academie van Plato verder te studeren. Twintig jaar lang bleef Aristoteles de leerling van Plato. Na Plato's dood, in 347 v.Chr. verliet hij de Academie weer om op reis te gaan naar Macedonië. Hieronder zie je een foto van Plato (links) en Aristoteles (rechts).

De Macedonische Koning haalde Aristoteles naar zijn hof om de dertienjarige kroonprins Alexander (de Grote), les te geven. Toen Alexander volwassen was geworden, keerde hij terug naar Athene. Daar ging hij lesgeven in het Lyceum en schreef een groot aantal teksten. De bijnaam van Aristoteles is ook wel; 'de filosoof van de filosofie'. Filosofie betekende voor hem vooral ook nadenken over het denken.
Volgens Aristoteles moest wetenschap beginnen met het nauwkeurig observeren en beschrijven van voorwerpen. Daarna kwam het verklaren. Op de grond van waarneming, die je had waargenomen, moest je kunnen verklaren, verbanden leggen en conclusies geven over de observatie. Aristoteles heeft zijn ideeën, die volgens hem wel voldeden aan de logica, ook toegepast bij de biologie. Hij bestudeerde het gedrag van de dieren en probeerde zo hun gedrag, op logische wijze, te verklaren. In 323 v.Chr. dreigde Aristoteles dezelfde straf te krijgen als Socrates, die de doodstraf kreeg wegens beschuldiging van godslastering. Aristoteles vluchtte, integendeel tot Socrates, het land uit en stierf een jaar later op het eiland Euboea. Tot de late Middeleeuwen is er geen filosoof als Aristoteles geweest. Pas in de late Middeleeuwen gingen de mensen zijn stijl bestuderen, maar veel teksten waren al verloren gegaan. Vaak ontbraken er grote stukken of was de tekst compleet verdraaid.
De Romeinen en Germanen.
Aan de ene kant vonden de Romeinen de Germanen barbaars. Maar op een of andere manier was er toch ook een soort bewondering voor ze. De Germaanse stammen in het noorden van Europa kregen halverwege de 1e eeuw v.Chr. te maken met de Romeinen. Het Romeinse rijk (wat hierboven beschreven staat, incl. landen) bestond uit de landen die hierboven zijn beschreven en Germania was het land aan de andere kant van de Rijn. Hier woonden de Germanen. In 12 v.Chr. vielen de Romeinen Nederland binnen, omdat keizer Augustus het rijk wilde uitbreiden tot aan de Elbe. De Elbe is een van de belangrijkste rivieren van Midden-Europa en stroomt door Duitsland en Tsjechië. Dit werd echter opgehouden doordat in 9 n.Chr. De Germaanse stammen zo'n 20.000 man van het Romeinse leger in de pan hakte. De Romeinen trokken zich terug achter de Rijn en dat bleef 400 jaar lang de grens.
In het grensgebied, wat nu Nederland is, woonden de Bataven en Canninefaten. Ze werden trouwe Romeinse bondgenoten.
De Germanen leefden in stamverband met de landbouwsamenleving. In het grensgebied dreven ze handel met de Romeinen, aan wie ze ondermeer huiden leverden. De Romeinen noemden hen de barbaren, zoals bij elk volk waarvan ze de taal en cultuur niet begrepen. Het woord kwam van de Grieken, die naar vreemde talen verwezen als 'bar-bar' en alle andere volkeren als onbeschaafde zagen.
De Germanen kenden volgens de Romeinse schrijvers geen luxe en hadden daar ook geen behoefte aan. (voorbeeld 1). 'Ze pakten modder met de hand, droogden die, meer in de wind dan in de zon, en met deze aarde als brandstof verwarmen zij hun voedsel en hun door de noorderkou verkleumde ingewanden', aldus een Romeinse officier.
(voorbeeld 2).
Veel Germanen dienden in het Romeinse leger, en gingen dat geleidelijk domineren. Op den duur raakte de grens zo in verval dat Germaanse krijgsheren en hun volgelingen over de Rijn het rijk binnen konden trekken. Zij stichtten daar eigen koninkrijken, gingen de oorspronkelijke bevolking overheersen, maar namen wel de Romaanse talen en de Romeinse gewoonten over. De Germanen bewonderden de Romeinen en waren er niet uit om hun cultuur te vernietigen, maar die voer te nemen.
De ondergang van het Romeinse Rijk.
Rond 150 na Chr. stond Rome op het toppunt van haar macht. In het Romeinse Rijk heerste vrede en welvaart. Maar er waren veranderingen op komst.
Aan de noordelijke grenzen kwam steeds meer dreiging van 'barbaarse' stammen, en het kostte het Romeinse leger dan ook steeds meer moeite om deze volken buiten de grenzen te houden.
Deze indringers - grotendeels Germanen - wilden het Romeinse Rijk in om te plunderen, of om er zich te vestigen en te delen in deze ‘geweldige’ Romeinse beschaving.
Ook kreeg het Romeinse Rijk in het midden van de 3de eeuw te maken met hevige burgeroorlogen tussen generaals die om de troon vochten.
In het oosten werd het Romeinse Rijk ook door de Perzen aangevallen. Dit alles was het begin van het verval van het Romeinse Rijk. Een verval dat uiteindelijk het machtige Romeinse Rijk verdeelde in het West-Romeinse Rijk en het Oost-Romeinse Rijk.
Eigenlijk is het Romeinse Rijk ten val gekomen door de invallen van de ‘barbaren’. Deze mensen hadden een ander beeld voor geloof dan de Romeinen. Het begon allemaal met een klein deel van deze bevolking die ging geloven in het Christendom. Jezus was het begin van het Christendom. Hij leefde als leraar in de tijd van keizer Augustus. Jezus sprak over gelijkheid van mensen, hij vond dat iedereen gelijk was, zoals arm en rijk. Hij geloofde in de goedheid van de mensen. De apostelen (leerlingen) van Jezus schreven een aantal verhalen van de meningen over bepaalde dingen van Jezus, wat later in de bijbel verscheen. Het Christendom bleef zich maar uitbreiden. Dit had verschillende redenen, zoals;
- het sprak veel arme mensen aan. Dit kwam doordat er in de bijbel stond dat mensen gelijk waren.
- De mensen zagen door dit geloof een uitzicht op een beter leven.
De Keizers die op dat moment aan de macht waren, lieten het maar gaan, omdat ze dachten dat het toch geen invloed zou hebben op het grote en machtige Romeinse Rijk. In 313 heeft Constantijn, de toenmalige keizer het Christendom officieel toegestaan. Steeds meer mensen, inclusief de Romeinen, stonden hun geloof af en bekeerden zich tot het Christendom. In 375 kwam Theodosius aan de macht. Hij voerde het Christendom in als enige geloof. Niemand mocht meer iets anders geloven dan het Christendom. Hierdoor begon het Romeinse Rijk al een beetje uit elkaar te vallen. De mensen realiseren zich dat het te groot is geworden om maar door 1 persoon bestuurd te worden en het wordt opgesplitst in 2 verschillende delen. Het oostelijke en westelijke deel. Sommige mensen probeerden het nog wel om de macht op te pakken en 1 rijk te regeren, maar de Germanen bleven aanvallen en in 476 was de val van het westelijk deel van het Romeinse Rijk. Ook wordt Rome, het belangrijkste bestuurspunt van het toenmalige Romeinse Rijk aangevallen. De conclusie: Het rijk is weg en wordt niet meer bestuurd uit Rome. Het Christendom blijft overeind en krijgt grip op de Germanen. Ook ontstaan er kloosters.